
Een verhaal zoals dit las ik nooit eerder. Wat dat betreft heeft Edward van de Vendel gelijk, met zijn quote voorop dit boek. Het verhaal, dat leest als een soort game, is namelijk helemaal geschreven in het jij-perspectief. En dat is een rare gewaarwording, kan ik vertellen!
Het verhaal begint terwijl jij, de lezer dus, in bed ligt en wakker wordt als een bij.
“Je ligt in bed, je knippert nog net een hoofd vol slaap tegen de rode zon en dan… dan heb je opeens vleugels. Vleugels??
Ja, je hoort het goed.
Je hebt opeens vleugels.
En dat is niet het enige: je bent op slag ook piepklein. En je hebt zwarte en gele streepjes.
Je bent opeens een bij.”
En wat doe je als je een bij bent? Je vliegt het raam uit en gaat op zoek naar een felgekleurde bloem. Maar omdat je het niet gewend bent om zo klein te zijn, moet je veel tegenslagen verwerken, zoals mensen die je dood willen meppen. Net als je een beetje gewend bent aan bij-zijn, word je weer jezelf. Je gaat naar het volgende level. En het blijkt dat je ouders helemaal geen fijne mensen zijn. Ze kijken niet naar je om. En op school heb je het ook niet naar je zin. Het is dus niet voor niks dat je liever iemand, of liever iets anders, zou willen zijn.
Het is een grappig verhaal door het perspectief, maar eigenlijk is het vooral verdrietig. Jij bent degene die het verhaal meemaakt, maar je bent niet gelukkig.
De toevoeging van de ‘levels’ in plaats van hoofdstukken is waarschijnlijk gekozen om te refereren aan de games die veel kinderen spelen, maar het voegt wat mij betreft niet echt iets toe aan het verhaal. En het einde is ook zó open dat je niet helemaal bevredigd bent. Toch is dit dunne boekje (87 pagina’s) de moeite waard: het zal kinderen die niet gemakkelijk een boek pakken over de streep kunnen trekken. En het is leuk om een schrijfopdracht te geven naar aanleiding van het verhaal: schrijf zelf een verhaal in het jij-perspectief.
Subliem vertaald uit het Duits door Esther Ottens. Verschenen bij Ploegsma.